Bewegend leren: meer plezier, betere concentratie en sterkere taalontwikkeling

Bewegend leren; oefeningen voor de taal- en spraakontwikkeling.
Oefeningen gericht op taal
1. Woordenrennen
Schrijf verschillende woorden of thema-kaarten (dieren, eten, voorwerpen) op losse papiertjes. Leg ze verspreid door de kamer. Roep een categorie, bijvoorbeeld "zoek een dier". Je kind rent naar het juiste woord en leest of benoemt het.
Doel: vergroten woordenschat en categoriseren.
2. Bewegend verhaal
Vertel samen een verhaal, maar laat je kind bij elke zin een beweging maken. Bijvoorbeeld: "De hond rent" ? kind rent. "De vogel vliegt" ? kind wappert met armen.
Doel: koppeling taalbegrip aan lichaamsbeweging, stimuleren van zinsbouw.
3. Spring op de klank
Plak letters op de vloer. Noem een klank (bijv. /s/) en laat je kind springen op de juiste letter. Maak het moeilijker door woorden te noemen die met die klank beginnen.
Doel: fonemisch bewustzijn en auditieve discriminatie.
Oefeningen voor spraak en articulatie
4. Klank-ballen gooien
Pak een zachte bal. Jij zegt een doelklank (bijv. /k/). Je kind vangt de bal en zegt een woord met die klank (kat, koek). Daarna gooit het de bal terug.
Doel: oefenen van doelklanken en auditieve feedback.
5. Spiegelbewegingen
Ga samen voor een spiegel staan. Jij maakt overdreven mondbewegingen voor een klank (sss, ttt, rrr). Je kind bootst dit na. Voeg beweging toe, zoals zwaaien bij sss of klappen bij ttt.
Doel: verbeteren van articulatie en klankbewustzijn.
6. Woordenladder
Leg kussens of stoelen in een rij. Elk kussen is een stap van de ladder. Bij elke stap zegt je kind een woord met de doelklank of een woord binnen een thema (dieren, eten, kleuren).
Doel: herhaling van klanken en uitbreiding woordenschat.
Gezinsgerichte spelletjes
7. Binnenshuis speurtocht
Verstop kaartjes met klanken of woorden in huis. Laat je kind zoeken en hardop lezen of uitspreken. Voeg opdrachten toe zoals: "Zeg het woord drie keer terwijl je springt".
Doel: motivatie verhogen door spelelement en herhaling.
8. Zinnen doorgeven
Maak een parcours (stoelen, tafel, kussens). Bij elke hindernis moet je kind een deel van een zin zeggen. Bijvoorbeeld: "Ik ga...", "naar de winkel", "om brood te kopen". Aan het einde is de hele zin af.
Doel: oefenen van zinsstructuur en vloeiend spreken.
9. Klankestafette
Met meerdere kinderen of ouder-kind duo's: zeg om de beurt een woord met de doelklank terwijl je een parcours loopt of een bal doorgeeft.
Doel: herhaling, articulatie en samenwerking.