Veel jonge kinderen spreken woorden in het begin op hun eigen manier uit. Dat is normaal. Bijvoorbeeld:
- ‘stoel’ wordt toel
- ‘schaap’ wordt aap
- ‘vis’ wordt tis
Maar soms blijven deze vereenvoudigingen te lang hangen. Dan spreken we van een fonologische stoornis. Je kind gebruikt dan vaste ‘eigen versies’ van woorden die afwijken van hoe ze eigenlijk klinken.
Waarom gebeurt dit?
Je kind wil bijvoorbeeld staart zeggen, maar zegt steeds taart.
Dat gebeurt niet expres. In zijn of haar hoofd is het woord als taart opgeslagen. Dus als je kind het zegt, denkt het: “Ik zeg het goed.”
En precies dáár zit het probleem: je kind hoort zelf geen verschil.
Het brein denkt: “Taart = staart, toch?”
Maar jij hoort iets anders
Wat doet een logopedist bij een fonologisch probleem?
Logopedie richt zich op het ‘opnieuw vullen’ van het woordgeheugen. Eerst met het goede woord, daarna met oefening om het zelf te zeggen. Dat werkt in drie stappen:
- Luisteren naar goede voorbeelden
Je kind hoort het woord zoals het hoort te klinken. Gewoon luisteren – zonder het zelf te hoeven zeggen – helpt al om het brein opnieuw te laten ‘wennen’ aan de juiste vorm.
- Spelenderwijs oefenen
Daarna gaat je kind woorden herkennen en vergelijken. Bijvoorbeeld: “Welke klinkt anders?”, “Wat hoor je bij dit plaatje?”, of “Zeg eens het juiste woord bij deze afbeelding”.
- Zelf proberen
Pas als het juiste woord goed in het geheugen zit, gaat je kind het zelf zeggen. De logopedist begeleidt dat met eenvoudige, herhaalbare oefeningen in kleine stappen.
Wat kun jij als ouder doen?
- Zeg woorden duidelijk voor: zonder nadruk, maar wél correct
- Reageer positief als je kind het probeert
- Zeg niet “Dat is fout”, maar geef het goede voorbeeld
- Maak het leuk: klankspelletjes, samen woorden zoeken in boekjes of tijdens het eten
Tot slot
Als je kind een fonologische stoornis heeft, betekent dat niet dat het ‘niet goed praat’. Het betekent dat het brein een andere weg gekozen heeft – en dat we nu samen een nieuwe weg aanleren. Luisteren, herkennen en oefenen. Elke dag een stapje.
“Eerst zei hij altijd ‘taat’ in plaats van ‘staart’. Maar vorige week zei hij ineens: ‘Kijk, een staart!’ – ik kreeg er kippenvel van.” – ouder van Mees, 4 jaar
Bronvermelding
Dijkstra-Buitendijk, W., & van den Engel-Hoek, L. (2021). FonoLog – uitleg voor ouders over de 'Luister goed!'-oefeningen. Logopediemateriaal.nl.
Gebaseerd op: Levelt (1989), Maassen (1996, 2003), Terbandt (2016). Zie ook: Dijkstra-Buitendijk & van den Engel-Hoek (2018). Articulatie (2e druk). Logopediemateriaal.nl.